De bal ligt in de beginopstelling in het midden van een leeg bord.
Spelers zetten beurtelings. Een zet kan zijn:
- Het plaatsen van een speler (een zwarte steen) op een leeg punt van het bord, muv. de 'buitenbord' lijnen. Daarmee is de beurt voorbij.
- Het spelen van de bal (de witte steen). De bal springt daarbij over aangrenzende spelers of rijen spelers. Elke sprong kan langs een horizontale, verticale of diagonale lijn plaatsvinden, over een speler of een aaneengesloten rij spelers. Elke sprong eindigt op het eerstvolgende vrije punt. De oversprongen spelers worden onmiddellijk van het bord genomen (dus nog vóór de volgende sprong gemaakt wordt). Een speler kan naar believen doorspringen zolang er stenen zijn om over te springen, en zolang hij dat verkiest. Springen is op elk moment een optie, nooit een verplichting. Hier is een voorbeeld:
|
|
|
Before the jump |
|
After the jump |
Eindigt de bal op of over de doellijn van de tegenstander, dan heeft de speler gewonnen.
Als een speler over de eigen doellijn terug het veld in springt, dan wint de tegenstander niet, en gaat het spel verder.
|
|
|
Vóór de sprong
van blauw
|
|
Ná de sprong
(Rood wint niet)
|
|